Deze week is het de Week Tegen Pesten. Helaas gebeurt het nog steeds en de…
Motivatie: de zelfdeterminatietheorie (deel 2)
Bij Studiescool begrijpen we dat er veel leukere dingen te doen zijn dan aan je huiswerk zitten. Maar het zal toch gedaan moeten worden. Hiervoor heb je motivatie nodig.
Dit is het tweede deel van de blogreeks ‘motivatie’. Het eerste deel ging over motivatie zelf. In dit blog leggen we uit wat de zelfdeterminatietheorie is, wat er zo bijzonder aan is en waarom deze theorie het bekendst is.
De zelfdeterminatietheorie
In de psychologie en het onderwijs worden meerdere theorieën gebruikt om motivatie te verklaren. De meest bekende theorie is de zelfdeterminatietheorie van de Amerikaanse psychologen Richard Ryan en Edward Deci.
De onderdelen van de zelfdeterminatietheorie
De begrippen intrinsieke en extrinsieke motivatie worden door de psychologen Richard Ryan en Edward Deci als onmiskenbaar gezien binnen deze theorie. Deze begrippen worden in het eerste blog van deze reeks behandeld.
De zelfdeterminatietheorie gaat ervan uit dat ieder mens 3 basisbehoeften heeft: competentie, autonomie en verbondenheid. Wanneer deze basisbehoeften vervuld worden, zal er motivatie ontstaan.
1. Competentie
Bij deze basisbehoefte gaat het om ‘het kunnen’. Competenties zijn een combinatie van kennis en vaardigheden. Een competente leerling kan resultaten behalen waar hij/zij blij mee is. Hierbij ontstaat het gevoel dat ze het ook daadwerkelijk kunnen.
Als de leerling niet competent is, voelt hij/zij zich hulpeloos en lukt het niet om de gewenste resultaten te behalen. Als leeractiviteiten van een bepaald vak voor een leerling te moeilijk zijn, ontstaan er negatieve associaties voor dit vak. Alleen al de gedachte aan dit vak roept dan weer negatieve gevoelens op. Hetzelfde geldt andersom ook; als de leeractiviteit te makkelijk is, ervaart de leerling geen uitdaging. Hierdoor raakt hij/zij sneller gedemotiveerd. In de ideale situatie is het niveau in balans.
2. Autonomie
Hierbij draait het om eigen keuzes maken en de mogelijkheid hebben om zelfstandig te kunnen handelen en beslissen. De leerling ervaart het gevoel dat hij/zij invloed uit kan oefenen op de opdracht of het doel.
Als een leraar de leerling de keuze geeft uit twee opdrachten of twee werkbladen, is dit voor hem of haar niet een echte keuze. Hoe ‘breder’ de keuze, hoe meer de leerling het gevoel van een echte keuze zal ervaren. Hierbij wordt de intrinsieke motivatie versterkt doordat de leerling zelf invloed kan hebben op de leeractiviteiten tijdens hun eigen leerproces.
3. Verbondenheid
Bij (sociale) verbondenheid gaat het om ergens bij horen en je gewaardeerd voelen. Het is voor de leerling ontzettend belangrijk om zich verbonden te voelen met zijn omgeving. Dit kunnen klasgenoten zijn, maar ook de docenten. De leerling moet zich in ieder geval geaccepteerd voelen door de omgeving.
Zo kan het zijn dat hij/zij niet voldoet aan het ‘ideaalbeeld’ van de docent(e). Als hij/zij dit op een onvriendelijke manier duidelijk maakt, zal de leerling zich niet geaccepteerd voelen. Een gebrek aan verbondenheid kan demotivatie en een negatieve associatie veroorzaken.
Uit de bovenstaande drie basisbehoeften wordt motivatie volgens de zelfdeterminatietheorie, opgebouwd. Nogmaals, hoe beter de basisbehoeften vervuld worden, hoe hoger de motivatie zal zijn. Wat doe jij om jezelf te motiveren? En hoe kan jouw omgeving jou motiveren?